Overslaan en naar de inhoud gaan

Het geld achter de Participatiewet – een tipje van de sluier

Gepubliceerd op 09 juni 2020

Een jobcoach of re-integratiebegeleider hoeft natuurlijk niet alles van de financiële kant van de Participatiewet te weten. Maar je hebt er wel mee te maken. Bijvoorbeeld als je te horen krijgt dat het geld voor re-integratie op is. En misschien wil je weten hoeveel het kost of oplevert als je iemand plaatst. Michel Nijlant van Cedris geeft - in vogelvlucht - meer grip op de cijfers.

Voor Michel Nijlant, beleidsadviseur bij Cedris, zijn financiële vraagstukken gesneden koek. Hij is gespecialiseerd in financiële en sturingsvraagstukken rond sociale werkgelegenheid en re-integratie. Zijn advies: “Verdiep je in de pot met geld voor mensen met achterstand op de arbeidsmarkt. Je hoeft niet - zoals een controller - tot in detail te weten hoe het zit met jaar T-1 en jaar T-2. Maar voor je gemoedsrust is het goed er wel iets van te weten. Want overzicht geeft houvast. En je kunt de kritische vragen stellen als je te horen krijgt dat het geld op is.”

Tip

Verdiep je in de pot met geld voor mensen met achterstand op de arbeidsmarkt. Dan kun je kritische vragen stellen als je te horen krijgt dat het geld op is

Welke potjes zijn er?

Eigenlijk zijn er drie potjes met geld, vertelt Nijlant. Het grootste is het BUIG-budget dat is bedoeld om het inkomen van te betalen: de bijstand en de loonkostensubsidie. Het Rijk bepaalt hoe groot dat budget is op basis van de ontwikkelingen in het voorafgaande jaar; en een gemeente heeft er weinig over te zeggen. “Sturen op het BUIG-budget kan dus eigenlijk niet.” In 2020 was het landelijke budget 6,2 miljard euro. 

Het tweede onderdeel is de Integratie Uitkering Sociaal Domein. Dat bedrag van 2,5 miljard euro is bedoeld voor re-integratie¬begeleiding en in het geval van de oude Wsw, ook voor inkomen. Ten slotte is er nog een bijna even groot bedrag in het Gemeentefonds. Maar dat laatste is niet alleen bedoeld voor participatie, maar ook voor Wmo en Jeugd en het is vrij besteedbaar binnen het cluster Inkomen en Participatie. 

Geld op? Dat is een keuze

Een gemeente krijgt de Integratie Uitkering Sociaal Domein voor begeleiding mensen met een achterstand op de arbeidsmarkt, maar mag het geld ook aan iets anders besteden. Vaak wordt vergeten dat een gemeente meer geld mag uitgeven, bijvoorbeeld uit de algemene middelen van het gemeentefonds. Daarbij concurreren verschillende doelen - zoals schuldhulp of speeltuintjes – met 8.500 euro per persoon.

Het gemeentebestuur moet zelf afwegen hoe ze het geld verdelen. “Als een wethouder over het tekort aan geld begint, kun je dus best vragen waarom hij geen extra geld heeft voor participatie. Als daar geen bevredigend antwoord op komt, kun je er kritische vragen over stellen.”

Wie krijgt wat?

tafel

Nijlant heeft op een rijtje gezet hoeveel geld er is voor re-integratiebegeleiding van bijstands-gerechtigden en de nieuwe doelgroepen die sinds 2015 verantwoordelijkheid van de gemeente vallen. Het begeleidingsbudget is het ruimst bij beschut werk, met 8.500 euro per persoon per jaar. Jonggehandicapten, degenen die vroeger onder de Wajong zouden vallen, moeten het op papier met 1.000 euro stellen. Dat is nog minder dan de 1.250 euro waarop een ‘gewone’ bijstands-gerechtigde kan rekenen. Voor reguliere begeleiding van mensen met een arbeids¬handicap is 4.000 euro beschikbaar.”

Bij geen van deze doelgroepen is er een rechtstreeks verband tussen het budget en het werkelijk aantal mensen dat de gemeente helpt, zoals tot 2015 wél het geval was bij de Wsw. Het budget staat vast op basis van prognoses, of er nu veel of weinig mensen een beroep op doen. Gemeenten die veel mensen bemiddelen, krijgen daar dus niet automatisch meer geld voor.

Weinig begeleiding voor velen of veel begeleiding voor weinigen? 

Nijlant relativeert het belang van de indeling in doelgroepen: “Ik gebruik die hier om een beeld te schetsen, want de financiering is daarop gebaseerd. Maar in de praktijk bestaan er geen afgebakende doelgroepen. Er is geen keuring die bepaalt of iemand onder de oude Wajong zou zijn gevallen. Alleen beschut werk is duidelijk afgebakend: daar geeft UWV een indicatie voor. 

Vooral de grens tussen bijstand en de reguliere nieuwe doelgroep is vaag. Bij iemand die vier-vijf jaar met een uitkering thuiszit, is er meestal wel iets aan de hand waardoor hij extra begeleiding nodig heeft om weer aan het werk te komen. Een gemeente moet zelf inschatten tot welke doelgroep iemand behoort en hoeveel geld daarvoor theoretisch beschikbaar is. Geef je iemand meer begeleiding, dan betekent dat wel dat er minder budget voor anderen overblijft.”

Wat komt er op ons af?

zeekaart

Tot slot vraagt Nijlant aandacht voor verwachte ontwikkelingen in de instroom. “We voorzien dat de bijstand constant blijft en dat de nieuwe doelgroepen de oude Wsw langzamerhand gaan vervangen. Maar de instroom van voormalige Wajong gaat de komende twintig jaar verdubbelen. Dat is uitgerekend de groep waarvoor het minste geld beschikbaar is. Ik merk dat veel gemeenten om kosten te beheersen vooral sturen op de verhouding tussen beschut werk en reguliere begeleiding: ze willen maar half zo veel beschutte als reguliere plaatsen. Maar belangrijker is om na te denken hoe we die groeiende groep Wajong’ers met minder geld goed kunnen bedienen. Denk daarover vooral mee, juist als niet-financial!”