Samengestelde problematiek
Een projectgroep bestaande uit vertegenwoordigers van gemeenten, GGZ-instellingen, Lucrato, zorgorganisaties, beschermd wonen en de cliëntenraad is aan de slag gegaan om een traject te ontwikkelen, met de projectleider GGZ en Werk & Inkomen Janneke Oude Alink als drijvende kracht. “Eigenlijk waren we al langer op zoek naar goede werkwijzen om iets te doen voor mensen met samengestelde problematiek”, aldus Oude Alink.
Het idee was te experimenteren met verschillende methodieken, waaronder Individuele Plaatsing en Steun (IPS) en Krachtwerk, een methode gericht op verslaafden die is uitgewerkt door Judith Wolf. De doelgroep is uiteindelijk gedefinieerd als mensen die onder de Participatiewet vallen, een WMO-indicatie hebben én een stap willen maken. Oude Alink: “‘Motivatie om te werken’ hebben we bewust toegevoegd, maar ‘first place then train’ niet. Daarmee is het anders dan IPS. Als iemand uiteindelijk wat extra stappen nodig heeft, is dat ook goed. En als blijkt dat uiteindelijk werk niet lukt en iemand in vrijwilligerswerk terechtkomt, is dat ook resultaat. Maar motivatie en de wens om te gaan werken blijft wel het uitgangspunt.”
Zeer complexe doelgroep
Al snel werd duidelijk dat het ging om een zeer diverse doelgroep met complexe problemen. “Vaak gaat het om combinaties van psychische kwetsbaarheid, verslaving en dakloosheid. Of om mensen uit beschermd wonen of de dagbesteding. Maar je komt ook dingen tegen als autisme of een game-verslaving”, vertelt Rianne Vlogtman, trajectregisseur Dak- en Thuislozen bij de gemeente Apeldoorn.
Volgens Vlogtman zijn het mensen van wie veel professionals denken: wat moet ik hiermee? Sommigen zijn ‘instantie-schuw’ of ‘traject-moe’. Mensen die allerlei trajecten hebben doorlopen zonder dat dat ooit iets opleverde, behalve weer nieuwe teleurstellingen. “Dat maakt dat de reguliere instrumenten niet werken en er toch een apart traject moest worden opgezet, ondanks het feit dat er al zoveel trajecten zijn.”
Aanhaakpunten vinden
Wil je wat met de mensen uit deze bijzondere doelgroep doen, dan moet je je in hen verdiepen, benadrukken Oude Alink en Vlogtman. “Je moet proberen een aanhaakpunt te vinden, iets dat hen over hun teleurstellingen heen kan zetten en ze in beweging brengt.”
Probleem is dat dat veel tijd kost. En de trajectregisseurs van de gemeenten hebben die tijd niet. “Iedere gemeente heeft een andere werkwijze, maar ik ken geen klantmanager die ruimte heeft om zich zo in de inwoner te verdiepen”, zegt Vlogtman. “Met mijn caseload heb ik eenvoudigweg geen tijd om regelmatig met de inwoner af te spreken om samen op zoek te gaan naar de aanhaakpunten.”
Zorgprofessionals hebben vaak meer tijd
Juist daarom is de samenwerking met de Wmo-kant – in Apeldoorn de eenheid Jeugd, Zorg en Welzijn – essentieel. Want de professionals van de zorginstellingen hebben meer tijd om de dromen en wensen van hun cliënten te achterhalen. Zij hebben ook geen handhavingsrol en genieten daardoor meer vertrouwen. En de zorgprofessionals weten meestal ook wat er achter de voordeur speelt.
Anderzijds zit ‘werk’ bij veel zorginstellingen niet in het dna en hebben ze de werkkant nodig voor contacten met werkgevers. Toch gingen de zorginstellingen er wel voor, merkte Vlogtman. Vaak verdiepte één van de professionals zich in de methodieken van IPS en Krachtwerk.
Aanpak en organisatie
Het zijn de professionals bij zorginstellingen, welzijnsorganisaties en de afdelingen Zorg en Welzijn van de gemeenten die kandidaten voor een traject aandragen. Voorwaarde is dat er een WMO-indicatie is én dat er een (beginnende) motivatie is om aan het werk te gaan. Is de kandidaat in behandeling bij een ggz-instelling, dan ligt een IPS-traject voor de hand. Is dat niet het geval, dan wordt er gekeken naar een Krachtwerk-traject.
De volgende fase bestaat uit gesprekken met de cliënt om te achterhalen wat voor soort werk hij of zij zou willen doen. Aan welke voorwaarden moet dat voldoen? Wat is er mogelijk? Het doel is wel de deelnemers zo snel mogelijk aan het werk te krijgen, aldus Oude Alink. “Op een gegeven moment moet je mensen ook wel durven plaatsen.”
Andere route
Het is een wezenlijk andere route dan voor de andere mensen die onder de Participatiewet vallen, benadrukken Oude Alink en Vlogtman. “Normaal werk ik met mijn kandidaten toe naar een overdracht naar Lucrato, het Werkbedrijf die de kandidaat dan bemiddelt naar betaald werk. Maar voor het Werkbedrijf is het moeilijk iemand met psychische kwetsbaarheid of verslaving te plaatsen”, aldus Vlogtman. “Deze mensen hebben behoefte aan een rustige aanloop en vooral nazorg na plaatsing. En omdat we aanhaken bij hun interesses, kan iedere route er anders uitzien.”
Om echt iets te bereiken met deze groep zijn er “lange-ademtrajecten” nodig, zegt ook Daniël Hillebrand, reïntegratiecoach 50|50 Workcenter, onderdeel van het Leger des Heils. De coach moet een hechte relatie met de cliënt opbouwen en na succesvolle plaatsing nog een aantal jaar als ‘waakvlam’ betrokken blijven om indien nodig weer op te schalen. “Het blijft een kwetsbare doelgroep en je moet snel kunnen reageren. Soms heeft iemand alles op de rit met werk en een woning, maar dan overlijdt er een huisdier en is het ineens weer helemaal mis. De kwetsbaarheid verdwijnt niet zomaar.”
Blij verrast over de resultaten
Nu - voorjaar 2020 - is Oude Alink “blij verrast” over de resultaten van het project en de mogelijkheden om mensen uit een moeilijke doelgroep aan het werk te helpen. De afgelopen twee jaar zijn er 130 trajecten gestart; 80 procent van de deelnemers zette een stap op de Participatieladder; 25 procent kwam aan het werk en slechts 15 procent kende een terugval. “Mensen kunnen dus stappen zetten.”
“We hebben het niet gemeten, maar als professionals zien we dat de progressie vergelijkbaar is met die van de brede groep in de Participatiewet”, vertelt Oude Alink. Apeldoorn is nu in afwachting van een onderzoek van het Trimbos Instituut naar de werkzame bestanddelen van de aanpak.
Intervisie en netwerken
Het Apeldoornse project voorziet niet in gezamenlijke training van de professionals, maar wel in ‘Leer- en deelbijeenkomsten’, die onregelmatig worden georganiseerd. Oude Alink: “Die intervisie is niet te zwaar. Het moet een beetje organisch gaan en de groep moet niet te groot zijn. Je komt gewoon bijeen als je voelt dat er behoefte is om ervaringen uit te wisselen of de aanpak aan te scherpen.” Een ander doel van de intervisiebijeenkomsten is dat mensen elkaar leren kennen. Immers, elkaar kennen doet samenwerken.
Hoe verder?
De ontwikkelaars van het traject vragen zich nu af hoe ze de werkwijze kunnen borgen en de brug tussen zorg en werk in stand kunnen houden. Ze onderzoeken of ze de resultaten kunnen borgen binnen het project Apeldoorn Werkt Mee, dat is geïnspireerd op de aanpak Activerend Werk uit Arnhem. “Aansluiten op de motivatie van de mensen en vertrouwen dat de stap naar de arbeidsmarkt mogelijk is, blijkt de sleutel tot het succes te zijn”, aldus Oude Alink. “Een intensieve aanpak gericht op het winnen van vertrouwen en overtuigen kost natuurlijk geld. Maar het is belangrijk om ook oog te hebben voor het maatschappelijke resultaat. Mensen voelen zich beter en zien dat zij ook kansen hebben.”
Graag zou Oude Alink tijd krijgen om deze ideeën verder uit te werken en de samenwerking uit te breiden naar meer instellingen. “De thema’s ‘samen leren’ en ‘een brug tussen zorg en werk slaan en bestendigen’ verdienen nog wel een investering van alle partijen. Laat dan onderzoekers maar meekijken, zodat je er hoe dan ook van leert.”