Overslaan en naar de inhoud gaan

Hoe Apeldoorn mensen uit de Wmo in beweging krijgt

Gepubliceerd op 15 april 2020

Hoe kun je mensen met een psychische kwetsbaarheid en een WMO-indicatie stappen laten maken op de Participatieladder?, vroegen ze zich in Apeldoorn af. Door je te verdiepen in hun problematiek, hun wensen en hun dromen en ze niet los te laten. En door intensief samen te werken met de zorginstellingen, zo ontdekten ze.

Hoe een balletje kan rollen. In 2016 zei de toenmalige wethouder Sociale Zaken van Apeldoorn in de landelijke Werkkamer dat de arbeidsmarktregio Stedendriehoek en Noordwest Veluwe wel voorbeeldregio wilde zijn om te kijken hoe ‘zorg’ en ‘werk’ samenwerken. Eenmaal terug in Apeldoorn bleek er echter niet zoveel te gebeuren voor mensen met een psychische aandoening én een bijstandsuitkering. Er zijn in de arbeidsmarktregio Stedendriehoek veel hulpverleningsorganisaties en -instellingen, maar er waren nauwelijks verbindingen met Werk & Inkomen. Het opende de wethouder wel de ogen: er moest een brug worden geslagen tussen zorg en werk en hij stelde geld beschikbaar voor een project van twee jaar.

Tips

  • Hanteer motivatie en de wens om te gaan werken als belangrijke criteria voor selectie van kandidaten voor een traject.
  • Probeer een ‘aanhaakpunt’ te vinden; iets dat hen over hun teleurstellingen heen kan zetten.
  • Benut het feit dat zorgprofessionals over meer tijd beschikken om met en cliënt te spreken om hun motivatie te achterhalen.
  • Neem de tijd om een hechte relatie met de cliënt opbouwen.
  • Blijf na een succesvolle plaatsing nog een aantal jaar als ‘waakvlam’ betrokken om indien nodig weer op te schalen.
  • Maak de intervisie is niet te zwaar: laat kleine groepen bijeenkomen als je voelt dat er behoefte is om ervaringen uit te wisselen of de aanpak aan te scherpen.
  • Aansluiten op de motivatie van de mensen en vertrouwen dat de stap naar de arbeidsmarkt mogelijk is, is de sleutel tot het succes.
  • Realiseer je dat de besparing niet alleen aan de inkomenskant zit, maar ook aan de zorgkant – dagbesteding is nu eenmaal duur.
  • Geloof erin dat je cliënt het doel waaraan hij werkt ook écht kan bereiken.

Samengestelde problematiek

Een projectgroep bestaande uit vertegenwoordigers van gemeenten, GGZ-instellingen, Lucrato, zorgorganisaties, beschermd wonen en de cliëntenraad is aan de slag gegaan om een traject te ontwikkelen, met de projectleider GGZ en Werk & Inkomen Janneke Oude Alink als drijvende kracht. “Eigenlijk waren we al langer op zoek naar goede werkwijzen om iets te doen voor mensen met samengestelde problematiek”, aldus Oude Alink. 

Het idee was te experimenteren met verschillende methodieken, waaronder Individuele Plaatsing en Steun (IPS) en Krachtwerk, een methode gericht op verslaafden die is uitgewerkt door Judith Wolf. De doelgroep is uiteindelijk gedefinieerd als mensen die onder de Participatiewet vallen, een WMO-indicatie hebben én een stap willen maken. Oude Alink: “‘Motivatie om te werken’ hebben we bewust toegevoegd, maar ‘first place then train’ niet. Daarmee is het anders dan IPS. Als iemand uiteindelijk wat extra stappen nodig heeft, is dat ook goed. En als blijkt dat uiteindelijk werk niet lukt en iemand in vrijwilligerswerk terechtkomt, is dat ook resultaat. Maar motivatie en de wens om te gaan werken blijft wel het uitgangspunt.”

Zeer complexe doelgroep

Al snel werd duidelijk dat het ging om een zeer diverse doelgroep met complexe problemen. “Vaak gaat het om combinaties van psychische kwetsbaarheid, verslaving en dakloosheid. Of om mensen uit beschermd wonen of de dagbesteding. Maar je komt ook dingen tegen als autisme of een game-verslaving”, vertelt Rianne Vlogtman, trajectregisseur Dak- en Thuislozen bij de gemeente Apeldoorn.

Volgens Vlogtman zijn het mensen van wie veel professionals denken: wat moet ik hiermee? Sommigen zijn ‘instantie-schuw’ of ‘traject-moe’. Mensen die allerlei trajecten hebben doorlopen zonder dat dat ooit iets opleverde, behalve weer nieuwe teleurstellingen. “Dat maakt dat de reguliere instrumenten niet werken en er toch een apart traject moest worden opgezet, ondanks het feit dat er al zoveel trajecten zijn.”

Aanhaakpunten vinden

Wil je wat met de mensen uit deze bijzondere doelgroep doen, dan moet je je in hen verdiepen, benadrukken Oude Alink en Vlogtman. “Je moet proberen een aanhaakpunt te vinden, iets dat hen over hun teleurstellingen heen kan zetten en ze in beweging brengt.”

Probleem is dat dat veel tijd kost. En de trajectregisseurs van de gemeenten hebben die tijd niet. “Iedere gemeente heeft een andere werkwijze, maar ik ken geen klantmanager die ruimte heeft om zich zo in de inwoner te verdiepen”, zegt Vlogtman. “Met mijn caseload heb ik eenvoudigweg geen tijd om regelmatig met de inwoner af te spreken om samen op zoek te gaan naar de aanhaakpunten.”

Zorgprofessionals hebben vaak meer tijd

Juist daarom is de samenwerking met de Wmo-kant – in Apeldoorn de eenheid Jeugd, Zorg en Welzijn – essentieel. Want de professionals van de zorginstellingen hebben meer tijd om de dromen en wensen van hun cliënten te achterhalen. Zij hebben ook geen handhavingsrol en genieten daardoor meer vertrouwen. En de zorgprofessionals weten meestal ook wat er achter de voordeur speelt. 

Anderzijds zit ‘werk’ bij veel zorginstellingen niet in het dna en hebben ze de werkkant nodig voor contacten met werkgevers. Toch gingen de zorginstellingen er wel voor, merkte Vlogtman. Vaak verdiepte één van de professionals zich in de methodieken van IPS en Krachtwerk. 

Aanpak en organisatie

Het zijn de professionals bij zorginstellingen, welzijnsorganisaties en de afdelingen Zorg en Welzijn van de gemeenten die kandidaten voor een traject aandragen. Voorwaarde is dat er een WMO-indicatie is én dat er een (beginnende) motivatie is om aan het werk te gaan. Is de kandidaat in behandeling bij een ggz-instelling, dan ligt een IPS-traject voor de hand. Is dat niet het geval, dan wordt er gekeken naar een Krachtwerk-traject. 

De volgende fase bestaat uit gesprekken met de cliënt om te achterhalen wat voor soort werk hij of zij zou willen doen. Aan welke voorwaarden moet dat voldoen? Wat is er mogelijk? Het doel is wel de deelnemers zo snel mogelijk aan het werk te krijgen, aldus Oude Alink. “Op een gegeven moment moet je mensen ook wel durven plaatsen.”

Andere route

Het is een wezenlijk andere route dan voor de andere mensen die onder de Participatiewet vallen, benadrukken Oude Alink en Vlogtman. “Normaal werk ik met mijn kandidaten toe naar een overdracht naar Lucrato, het Werkbedrijf die de kandidaat dan bemiddelt naar betaald werk. Maar voor het Werkbedrijf is het moeilijk iemand met psychische kwetsbaarheid of verslaving te plaatsen”, aldus Vlogtman. “Deze mensen hebben behoefte aan een rustige aanloop en vooral nazorg na plaatsing. En omdat we aanhaken bij hun interesses, kan iedere route er anders uitzien.”

Om echt iets te bereiken met deze groep zijn er “lange-ademtrajecten” nodig, zegt ook Daniël Hillebrand, reïntegratiecoach 50|50 Workcenter, onderdeel van het Leger des Heils. De coach moet een hechte relatie met de cliënt opbouwen en na succesvolle plaatsing nog een aantal jaar als ‘waakvlam’ betrokken blijven om indien nodig weer op te schalen. “Het blijft een kwetsbare doelgroep en je moet snel kunnen reageren. Soms heeft iemand alles op de rit met werk en een woning, maar dan overlijdt er een huisdier en is het ineens weer helemaal mis. De kwetsbaarheid verdwijnt niet zomaar.”

Blij verrast over de resultaten

Nu - voorjaar 2020 - is Oude Alink “blij verrast” over de resultaten van het project en de mogelijkheden om mensen uit een moeilijke doelgroep aan het werk te helpen. De afgelopen twee jaar zijn er 130 trajecten gestart; 80 procent van de deelnemers zette een stap op de Participatieladder; 25 procent kwam aan het werk en slechts 15 procent kende een terugval. “Mensen kunnen dus stappen zetten.”

“We hebben het niet gemeten, maar als professionals zien we dat de progressie vergelijkbaar is met die van de brede groep in de Participatiewet”, vertelt Oude Alink. Apeldoorn is nu in afwachting van een onderzoek van het Trimbos Instituut naar de werkzame bestanddelen van de aanpak.

Intervisie en netwerken

Het Apeldoornse project voorziet niet in gezamenlijke training van de professionals, maar wel in ‘Leer- en deelbijeenkomsten’, die onregelmatig worden georganiseerd. Oude Alink: “Die intervisie is niet te zwaar. Het moet een beetje organisch gaan en de groep moet niet te groot zijn. Je komt gewoon bijeen als je voelt dat er behoefte is om ervaringen uit te wisselen of de aanpak aan te scherpen.” Een ander doel van de intervisiebijeenkomsten is dat mensen elkaar leren kennen. Immers, elkaar kennen doet samenwerken. 

Hoe verder?

De ontwikkelaars van het traject vragen zich nu af hoe ze de werkwijze kunnen borgen en de brug tussen zorg en werk in stand kunnen houden. Ze onderzoeken of ze de resultaten kunnen borgen binnen het project Apeldoorn Werkt Mee, dat is geïnspireerd op de aanpak Activerend Werk uit Arnhem. “Aansluiten op de motivatie van de mensen en vertrouwen dat de stap naar de arbeidsmarkt mogelijk is, blijkt de sleutel tot het succes te zijn”, aldus Oude Alink. “Een intensieve aanpak gericht op het winnen van vertrouwen en overtuigen kost natuurlijk geld. Maar het is belangrijk om ook oog te hebben voor het maatschappelijke resultaat. Mensen voelen zich beter en zien dat zij ook kansen hebben.”

Graag zou Oude Alink tijd krijgen om deze ideeën verder uit te werken en de samenwerking uit te breiden naar meer instellingen. “De thema’s ‘samen leren’ en ‘een brug tussen zorg en werk slaan en bestendigen’ verdienen nog wel een investering van alle partijen. Laat dan onderzoekers maar meekijken, zodat je er hoe dan ook van leert.”

Brede samenwerking

In het Apeldoornse project voor kwetsbare mensen met een bijstandsuitkering werken heel veel partijen samen. Het gaat om onder meer:

  • Werkbedrijf Lucrato, Inclusief Groep, Gelre Werkt, UWV, Deventer Werk Talent
  • GGNet, GGZ-Centraal, Dimence.
  • Omnizorg, Riwis Zorg en Welzijn, Iriszorg, Leger des Heils, Twomorrow
  • Clientvertegenwoordiging VWI-raad Apeldoorn
  • Gemeenten in de Arbeidsmarktregio Stedendriehoek en Noord Veluwe (Apeldoorn, Deventer, Zutphen en Nunspeet)
  • Gemeente Epe, Heerde, Brummen, Voorts en Hattem (in het kader van Beschermd Wonen)

De winst van IPS zit ook aan de zorgkant

Het inkorten van de IPS-trajecten van drie naar twee jaar was een creatieve ingreep, vertelt Sylvia van Drenth. Zij is directeur van de IPS-gecertificeerde dienstverlener Twomorrow, die voor de GGZ-instellingen GGNet en Dimence de IPS-trajecten uitvoert. Die ingreep was nodig om te kunnen deelnemen aan het pilotproject om mensen met een bijstandsuitkering en een WMO-indicatie richting werk te bewegen. Want dat project duurt maar twee jaar.

Twomorrow is het gewoon gaan proberen en nu blijkt dat het eigenlijk heel goed gaat. De score van de gemeentelijke doelgroep is zelfs iets hoger dan die voor mensen met een UWV-uitkering. Relatief meer mensen komen voor minimaal drie maanden twaalf uur per week aan het werk, ondanks het feit dat de problematiek vaak complexer is.

Aan het IPS-traject zelf is eigenlijk niets veranderd, verzekert Van Drenth. Wel zijn er contacten met veel meer zorgverleners. Denk aan mensen uit de woonzorg, de verslavingszorg, ambulante begeleiding en ouders.

Dat het lukt om in minder tijd toch meer mensen aan het werk te helpen, komt misschien door de Participatiewet, oppert Van Drenth. Mensen in de bijstand weten dat als je niet meewerkt, er een sanctie volgt. UWV heeft de reputatie wat milder te zijn. Een andere verklaring is dat Apeldoorn klein is. De consulenten zitten letterlijk om de hoek; ze kennen hun mensen en de lijntjes zijn kort. Dat maakt het voor Van Drenth ook makkelijk mensen na plaatsing te volgen. 

Toch heeft het wel even geduurd voordat de verschillende professionals op één lijn zaten. Als een cliënt een slechte dag op zijn werk heeft, is het belangrijk dat de woonzorgbegeleider hem een hart onder de riem steekt. Hij kan ook Twomorrow bellen als een cliënt het lastig heeft.

Hetzelfde gaat op voor de dagbesteding. Mensen zitten daar jaren en maken daar vrienden. Ook de aanbieders van dagbesteding vinden het dikwijls lastig hun mensen los te laten, zegt Van Drenth. Daar moeten we over praten. De begeleiders van de dagbesteding moeten ‘werk’ in het vizier krijgen en de Twomorrow-mensen moeten de dagbesteding leren kennen.

Van Drenth vindt het belangrijk dat mensen zo snel mogelijk aan de slag gaan. ‘First place and then train’ is immers de kern van het succes van IPS. Uitgebreid ontwikkelen en trainen van mensen vooraf, werpt alleen maar drempels op. Lukt het niet met werk, dan kun je altijd nog afschalen. Valt iemand terug naar vrijwilligerswerk, dan heeft hij toch een stap op de Reïntegratieladder gemaakt. Opschalen – beginnen met bijvoorbeeld vrijwilligerswerk om uiteindelijk uit te komen op betaald werk - is veel moeilijker. 

De besparing die het pilotproject oplevert zit hem niet alleen in de Participatiewet, legt Van Drenth uit. Immers, de meeste mensen zijn pas ‘uit de uitkering’ als ze 24 uur per week werken. Voor veel cliënten is dat echt veel. Maar de besparing zit ook aan de zorgkant; dagbesteding is nu eenmaal heel duur. Zelfs als iemand na plaatsing terugvalt naar vrijwilligerswerk, is er toch nog veel geld verdiend. Daarnaast blijkt uit monitoring door Van Drenth dat dankzij IPS ook de behandelingen korter worden. Dat levert natuurlijk ook een besparing op.

Van verslaafd tot buschauffeur

Dak- en thuislozen vormen een heel bijzondere doelgroep van Krachtwerk en vergen een heel intensieve aanpak, vertelt Daniël Hillebrand, reïntegratiecoach 50|50 Workcenter, onderdeel van het Leger des Heils in Apeldoorn. In het kader van de pilot om mensen uit deze doelgroep op de arbeidsmarkt te brengen, is hij aan de slag gegaan met veertien mensen. De meesten van hen kampten met een combinatie van verslaving, een relatie met justitie, psychische en huisvestingsproblematiek. 

Eén van de deelnemers aan de pilot is een man van vijftig, verslaafd aan de alcohol. Voordat hij bij het Leger des Heils kwam wonen had hij nauwelijks nog contacten. ‘Heeft u een bonuskaart’, was de conversatie die hij nog had. Toen de man in een beschermde woonomgeving kwam, is Hillebrand na dag één toch met hem aan de slag gegaan.

Het bleek iemand van academisch niveau met internationale werkervaring, in de rouw vanwege het besef dat hij niet meer terug kon naar zijn oude niveau. Hoe kun je met zo iemand contact leggen? Hoe kun je ‘aanhaken’?

Dan gaat Hillebrand maar praten. Over het weer, over voetbal. Om een relatie op te bouwen en contact te maken, niet met de cliënt maar met de mens. Geleidelijk komt het gesprek toch op de eisen waaraan eventueel nieuw werk zou moeten voldoen om daar plezier aan te kunnen beleven. Verantwoordelijkheid, solistisch maar wel met sociale contacten en met vrijheid. Dat moest het zijn. In een normale uitstroombaan vind je dat niet. Maar wat dan?

Op een dag hoorde de man dat oud-minister Teeven buschauffeur was geworden. Hij meldde het terloops. Gekscherend merkte hij op dat hij zelf misschien ook wel buschauffeur kon worden. Maar uiteindelijk kwam hij erop terug en hebben ze samengewerkt aan wat ze chique de ‘Teeven-route’ doopten. 

Inmiddels rijdt dezelfde man al twee jaar op de stadsbus. Hij is al twee jaar clean en gaat hij binnenkort op zichzelf wonen. Hij draagt zijn uniform met trots. Hij loopt letterlijk weer rechtop en voelt dat hij er weer toe doet.

Het gaat er om dat haakje te vinden, benadrukt Hillebrand nog eens. Het proces is heel goed te vertalen naar de algemene herstel-principes van Judith Wolf, de auteur van het boek Krachtwerk. Hillebrand spreekt van ‘geloof, hoop en liefde’. 

Geloof zelf dat ze het doel waaraan je werkt, ook kunnen bereiken. Hoop, bij henzelf en bij de begeleiders, omdat het vaak gaat om zeer teleurgestelde mensen, die veel trajecten hebben zien mislukken. Hillebrand is dan weer de eerste in jaren die weer wat hoop uitstraalt, die weer wat wil proberen. Maar ook liefde. Je moet van deze doelgroep houden om resultaat te kunnen boeken, zegt Hillebrand. Soms moet je mensen confronteren, soms moet je het juist loslaten. Je moet het doen uit intrinsieke motivatie, zegt Hillebrand. Niet omdat het je baan is.