Overslaan en naar de inhoud gaan

Veelgestelde vragen Wetsvoorstel Van school naar duurzaam werk

Deze FAQ geeft antwoord op de meest gestelde vragen over het wetsvoorstel van school naar duurzaam werk. De inhoud wordt door de beleidsmedewerkers van de ministeries van OCW en SZW regelmatig geactualiseerd.

  • In de aanpak van voortijdig schoolverlaten verandert er niet zo veel. 
    Een van de twee doelen van de wetgeving blijft het tegengaan van voortijdig schoolverlaten.
    Er komt met het wetsvoorstel een doel bij: Zoveel mogelijk jongeren volgen onderwijs
    en/of werken.

  • Ja. In de doorstroompuntregio moet men een regionaal programma maken dat o.a. inzet op het voorkomen van vsv van 12 tot 27 jaar. In lagere regelgeving zijn wij voornemens om op te nemen dat het regionaal programma gericht moet zijn op jongeren met een hoge kans op uitval of om niet aan het werk te komen. De school zorgt voor passende ondersteuning en bewaakt de schoolaanwezigheid.

  • Nee. Het regionaal programma zet in op het voorkomen van vsv van 12 tot 27 jaar. 

  • De contactgemeente van de Doorstroompuntregio is verantwoordelijk voor de procesregie.

  • Ja, de contactschool moet het regionaal programma gebruiken om de subsidieaanvraag in te dienen bij DUO. De contactgemeente en de centrumgemeente(n) hoeven het plan dus niet zelf in te dienen.

  • In het besluit is opgenomen dat de centrumgemeente bijdraagt aan de totstandkoming en uitvoering van het regionaal programma, daarbij de gemeenten in de regio vertegenwoordigt en ondersteunt, aansluit bij regionaal bestuurlijk overleg en bijdraagt aan de effectrapportage.

    De centrumgemeente is dus, naast de contactgemeente en contactschool van de Doorstroompuntregio, medeverantwoordelijk voor de totstandkoming en uitvoering van het regionaal programma. In het geval dat één Doorstroompuntregio bestaat uit meerdere arbeidsmarktregio’s, gaat het hier om meerdere centrumgemeenten.  

    Enerzijds moet de centrumgemeente samenwerkingsafspraken en aanvullende maatregelen afstemmen met de regiogemeenten uit de arbeidsmarktregio (als uitvoerders van het nieuwe artikel 7a van de Participatiewet).  

    Anderzijds moet de centrumgemeente afstemmen met de overige partners in de arbeidsmarktregio over de dienstverlening die daar geboden wordt die relevant is voor jongeren. Zie de tekst over de relatie met de hervorming van de arbeidsmarktinfrastructuur in de samenvatting van het wetsvoorstel.

  • Zie de tekst over de relatie met de hervorming van de arbeidsmarktinfrastructuur in de samenvatting van het wetsvoorstel.

  • De centrumgemeente is een gelijkwaardige partner in het regionaal programma. De centrumgemeente beslist dus mee op het hele programma. 

  • Het bestuur van de contactschool, een bestuurder namens de contactgemeente en een bestuurder namens de centrumgemeente(n).  

  • Jazeker. Dat kan via een collegebesluit.

  • Ja. Er zijn dan verschillende situaties mogelijk: 

    1. Eén doorstroomregio omvat (gemeenten uit) meerdere arbeidsmarktregio’s 
      De centrumgemeenten van de arbeidsmarktregio’s die behoren bij de doorstroomregio moeten alle tekenen voor het regionaal programma of mandateren de ondertekening aan een van deze centrumgemeenten.
    2. Eén arbeidsmarktregio omvat meerdere doorstroomregio’s
      De centrumgemeente van de arbeidsmarktregio tekent voor meerdere regionale programma’s.

      Mandaten voor ondertekening gaan via een collegebesluit.
  • Ja, gemeenten kunnen taken behorende bij hun wettelijke verantwoordelijkheden laten uitvoeren via:

    Als gemeenten ambtenaren van een andere overheid/gemeente bevoegd verklaren voor hun (wettelijke) taken doen ze dat via benoeming of mandatering.

    Er zijn vele uitvoeringsvormen voor het mandateren, wettelijk en vrijwillig. Binnen elke gemeentelijk organisatie zijn hier voorbeelden van.
    De Dienstverleningsovereenkomst (DVO, vrijwillig) is de meest lichte en simpele vorm.

    • Als elke gemeente in de regio de wettelijke taken van het college zelf uitvoert hoeft er juridisch niets geregeld te worden tussen de contactgemeente en de regiogemeenten.
    • Als een gemeente taken uitvoert voor een of meerdere andere gemeenten of als er gemeenschappelijke ambtenaren aangesteld worden die voor meerdere gemeenten werken is een Dienstverleningsovereenkomst (DVO) de meest lichte en simpele vorm. De DVO gaat via een collegebesluit.
    • Als alle gemeenten in een regio hun taken mandateren aan een speciaal daartoe opgerichte organisatie (juridische entiteit, niet zijnde een gemeente) is een Gemeenschappelijke Regeling (GR) voor de hand liggend. Dit is een complexere vorm. De GR gaat via een raadsbesluit, tenzij er al een akkoord is over een bovenliggende regeling.

    Gemeenten die een DVO of een GR hebben opgesteld voor de Doorstroompunttaken vragen we om deze te delen met de accountmanagers van OCW. Zo kunnen we de voorbeelden ook voor andere gemeenten beschikbaar stellen.

  • Het antwoord is kortgezegd ‘ja’.
    In de situatie waarin een Doorstroompuntregio overlapt met meerdere arbeidsmarktregio’s - waardoor er meerdere centrumgemeenten bij één regionaal programma moeten worden betrokken - mogen deze centrumgemeenten hun taken onderling verdelen en/of ook uitbesteden aan andere partijen. 

    De centrumgemeente kan zelf afwegen welke partij het meest geschikt is voor de beoogde werkzaamheden, dat hoeft niet eens per se een overheidsorgaan te zijn. Afhankelijk van om welke partij en werkzaamheden het gaat kan dat ‘uitbesteden’ verschillende vormen hebben (mandaat, machtiging, volmacht, overeenkomst, etc.). Die partij moet wel een bestaande rechtspersoon of natuurlijk persoon zijn en kan dus geen informeel samenwerkingsverband zijn.

  • De centrumgemeente van de betrokken arbeidsmarktregio’s:

    • draagt bij aan de totstandkoming en uitvoering van het regionaal programma en vertegenwoordigt en ondersteunt daarbij de gemeenten in de arbeidsmarktregio;
    • sluit aan bij het regionaal bestuurlijk overleg;
    • draagt bij aan de effectrapportage.
  • Het type uitkering van het rijk is niet bepalend voor het wel of niet delen met het college/raad.

    Het oude regionaal programma wordt minimaal ondertekend door de contactgemeente en de contactschool van de Doorstroompuntregio. Formeel gaat het dan om:

    • het college van burgemeester en wethouders van de contactgemeente
    • het bevoegd gezag van de contactschool

    Het nieuwe regionaal programma 2026-2029 wordt ook ondertekend door de wethouder van de centrumgemeente.  Een wethouder van de contactgemeente of centrumgemeente krijgt de tekenbevoegdheid via een collegebesluit.

    Een uitzondering op deze regel kan in de Doorstroompuntregio zijn vastgelegd in een Dienstverleningsovereenkomst (DVO) of Gemeenschappelijke Regeling (GR). Echter, wanneer er nieuwe maatregelen (taken) aan het regionaal programma worden toegevoegd, is het mogelijk dat het mandaat voor ondertekening daarin niet voorziet. Aanpassen van een DVO gaat via een collegebesluit van alle betrokken gemeenten, aanpassen van een GR via een raadsbesluit van alle betrokken gemeenten.

    Wanneer elke gemeente in de Doorstroompuntregio de wettelijke taken van het college zelf uitvoert ligt het voor de hand om het regionaal programma ook in alle colleges te laten vaststellen en ter kennisgeving aan de raden te zenden.

  • Nee, zo’n mandaat wordt niet automatisch verlengd en zeker niet bij gewijzigde inhoud! Voor een nieuw/gewijzigd regionaal programma moet een nieuw mandaat opgehaald worden. Ook van de colleges van de regiogemeenten. Dit geldt tenzij er andere afspraken zijn in een Dienstverleningsovereenkomst (DVO) of Gemeenschappelijke Regeling (GR).
     

  • Ga vooral met elkaar in gesprek. Het wetsvoorstel bepaalt dat de partijen beleid moeten maken:
     

    • scholen moeten beleid opstellen met betrekking tot het aanbod van aanvullende loopbaanbegeleiding;
    • het Doorstroompunt moet beleid opstellen met betrekking tot de begeleiding van jongeren zonder startkwalificatie;
    • gemeenten moeten het beleid voor het ondersteunen van jongeren vastleggen in een verordening.

    Aanvullend op de eigen taken komt er in de Doorstroompuntregio een gezamenlijk regionaal programma gericht op het voorkomen van voortijdig schoolverlaten en de overgang van school naar duurzaam werk. Dit als stimulans voor het maken van samenwerkingsafspraken en het nemen van aanvullende maatregelen passend bij de regionale situatie. 

    Het regionaal programma moet passen bij het eigen beleid van scholen, Doorstroompunten en gemeenten. Het is aan de drie coördinerende partijen die samen het regionaal programma maken om de afstemming hierover te zoeken met hun eigen achterban.

  • De Subsidieregeling Nazorg wordt met ingang van het nieuwe wetsvoorstel vervangen door de wettelijke taak tot aanvullende loopbaanbegeleiding. Het budget voor die wettelijke taak ontvangt de mbo-instelling in de lumpsum.

  • Het is aan de regio’s om hier nadere afspraken over te maken. Na 1 jaar ligt het initiatief bij het doorstroompunt of de gemeente. Bij jongeren met een groter risico op uitval kan het onderwijs bij voorbaat wel een overgangsdocument meegeven.  

  • Doordat een jongere waarschijnlijk beperkte WW rechten heeft zal de begeleiding door UWV zal dan slechts kort zijn. Het is aan de (arbeidsmarkt-)regio’s om hier nadere samenwerkingsafspraken tussen UWV en gemeente over te maken.

  • Ja. De wettelijke taak voor het melden van ongeoorloofd verzuim van mbo-instellingen en Doorstroompunten wordt verhoogd van 23 naar 27 jaar. Dit betreft alleen jongeren die nog geen startkwalificatie hebben.

  • Samenwerkingsverbanden hebben geen formele rol. In de Regeling vertegenwoordigt de contactschool de andere onderwijspartijen vo en mbo in de regio. In de praktijk sluiten samenwerkingsverbanden wel soms aan bij projectgroepen of het bestuurlijk overleg. Het is aan de regio zelf om hier afspraken over te maken.

  • De school biedt aanvullende loopbaanbegeleiding aan leerlingen met uitstroomprofiel arbeidsmarkt tot twee jaar nadat de leerling de school heeft verlaten. Wie de begeleiding doet gaat in afstemming .De school kan de gemeente betrekken bij deze aanvullende loopbaanbegeleiding, of de gemeente kan de ondersteuning voortzetten, bijvoorbeeld als er instrumenten uit de Participatiewet nodig zijn.
     

Budgetten

A. Algemeen

  • In bovenstaand schema staan de budgetten voor de reguliere taken die samenhangen met het wetsvoorstel onder punt 1 t/m 5.

    Als regio’s willen weten wat inhoudelijk onder die reguliere taken valt met ingang van de Wet van school naar duurzaam werk, dan kunnen ze het beste de Memorie van toelichting van het wetsvoorstel lezen.

    Daarnaast zijn er natuurlijk andere reguliere taken die deze organisaties uitvoeren. Denk bijvoorbeeld aan passend onderwijs voor scholen of de werkgeversdienstverlening van (centrum)gemeenten. Deze taken veranderen niet door dit wetsvoorstel. 

    De middelen behorende bij de reguliere taken van de mbo-scholen zijn terug te vinden in de lumpsum van de betreffende instelling. Voor de besteding daarvan maken ze een begroting. Daarnaast zijn er acties opgenomen in de kwaliteitsagenda. Dit zijn veelal extra acties bovenop reguliere taken en daarvoor krijgen de instellingen aanvullende bekostiging. 

    De middelen voor de reguliere taken van de gemeenten staan in de gemeentebegroting.

  • Een specifieke uitkering van rijk aan gemeenten. Hiermee kan het rijk aan de voorkant eisen stellen en aan de achterkant verantwoording vragen. 

  • Contactgemeenten ontvangen in 2025 eenmalig € 6,8 miljoen om het nieuwe regionaal programma, dat start per 1 januari 2026. Het maken van het nieuwe regionaal programma vergt voorbereidingstijd, omdat met het wetsvoorstel de doelgroep wordt uitgebreid, het doel ook gericht is op begeleiding naar werk en de partners in de arbeidsmarktregio betrokken moeten worden. Dit eenmalig budget is onder andere bedoeld voor de inzet van een projectleider, het maken van een regionale analyse, het opstellen van beleid en het aanpassen van IT-systemen en werkprocessen.

  • Zowel de algemene uitkering als de DU worden geschaard onder het gemeentefonds. Het gemeentefonds valt onder het budgetrecht van de gemeenteraad, waarbij de gemeenteraad kan besluiten (een deel) van het budget een andere bestemming te geven.

    Als een DU aan contactgemeenten wordt verstrekt, kan het complexer zijn om een regionaal programma te maken. Dit kan de effectiviteit van de aanpak verminderen. Andere regiogemeenten, waarvoor het geld ook bedoeld is, kunnen dan niet afdwingen dat de contactgemeente het beschikbare geld aan de beoogde doelen uitgeeft.

B. Vragen budgetten individuele taken

De vragen hieronder - over de budgetten genoemd in het financieel overzicht - zijn ingedeeld volgens de nummering van dat financieel overzicht.

  1. Budget Aanvullende Loopbaanbegeleiding mbo
  2. Budget Loopbaanbegeleiding pro- en vso-scholen
  3. Budget Doorstroompuntfunctie
  4. Budget Ondersteuning door de (centrum)gemeente
  5. Budget Decentralisatie-uitkering Jeugd
  6. Budget Regionaal Programma Contactschool
  7. Budget Regionaal Programma Contactgemeente
  8. Vragen over Verdeelmodel CBS

3. Budget Aanvullende Loopbaanbegeleiding mbo

  • Het budget voor ‘extra begeleiding naar werk’ en het budget voor ‘nazorg’ worden via dit wetsvoorstel gecombineerd tot één budget voor ‘aanvullende loopbaanbegeleiding’. Beide budgetten zijn bedoeld voor specifieke doelgroepen die dat echt nodig hebben: ‘Extra begeleiding naar werk’ in de laatste fase van de opleiding, de subsidieregeling ‘Nazorg’ na diplomering.

    Aanvullende loopbaanbegeleiding is voor specifieke doelgroepen die zonder aanvullende begeleiding moeilijk aan het werk komen in het laatste jaar van de opleiding en tot een jaar na diplomering. Deelname door de student is vrijwillig.

  • Dit komt binnen op het vaste moment voor de lumpsum-betalingen.

  • Het budget wordt vanaf de ingang van het nieuwe wetsvoorstel structureel, zolang er politiek geen andere keuzes gemaakt worden. Let wel, in 2025 is er meer budget dan vanaf 2026. Dit heeft te maken met loon- en prijsbijstelling en met de keuze om met ingang van het nieuwe wetsvoorstel 20% van de budgetten van scholen, gemeenten en doorstroompunten toe te voegen aan het budget voor het regionaal programma. 

  • De jongeren staan dan nog ingeschreven bij de pro- of vso-school. Het pro of vso krijgt dan de bekostiging, waarvan ze (een stukje) betalen aan het mbo voor de examinering. De taak voor aanvullende loopbaanbegeleiding ligt dan bij de pro- of vso-school.

    Als de jongeren feitelijk worden ingeschreven bij het mbo is het een ander verhaal, dan moet het mbo dit regelen. In de afspraken over de bekostiging van de inzet van vso of pro door mbo horen de afspraken over de nazorg dan ook thuis.

    Overigens hebben – afgezien van het pro – de onderwijssoorten uit het reguliere vo geen taak voor aanvullende loopbaanbegeleiding omdat deze jongeren in principe doorstromen naar het vervolgonderwijs.

4. Budget Loopbaanbegeleiding pro- en vso-scholen

  • Op basis van het aantal leerlingen in het vso met het uitstroomprofiel arbeidsmarkt en het aantal pro-leerlingen zonder aansluitende vervolgopleiding, met gemiddeld 5 uur per leerling begeleidingstijd.

  • Dat budget is niet persé gerelateerd aan het nieuwe wetsvoorstel. Tot augustus 2026 ontvangen de sectorraden praktijkonderwijs en gespecialiseerd onderwijs geld voor de netwerkcoördinatoren. OCW werkt op dit moment uit hoe de netwerkcoördinatoren daarna bekostigd worden. 

  • Het is helaas nog niet helemaal duidelijk hoe het budget verdeeld wordt. We denken aan een vorm die lijkt op de regeling tegemoetkoming reiskosten die vorig jaar is gepubliceerd. Meer informatie over deze regeling is hier te vinden.

  • De jongeren staan dan nog ingeschreven bij de pro- of vso-school. Het pro of vso krijgt dan de bekostiging, waarvan ze (een stukje) betalen aan het mbo voor de examinering. De taak voor aanvullende loopbaanbegeleiding ligt dan bij de pro- of vso-school.

    Als de jongeren feitelijk worden ingeschreven bij het mbo is het een ander verhaal, dan moet het mbo dit regelen. In de afspraken over de bekostiging van de inzet van vso of pro door mbo horen de afspraken over de nazorg dan ook thuis.

    Overigens hebben – afgezien van het pro – de onderwijssoorten uit het reguliere vo geen taak voor aanvullende loopbaanbegeleiding omdat deze jongeren in principe doorstromen naar het vervolgonderwijs.

5. Budget Doorstroompuntfunctie

  • De specifieke uitkering voor de Doorstroompuntfunctie wordt verdeeld op basis van de opgave van de regio. Hiervoor wordt het verdeelmodel van het CBS gebruikt, te vinden op: https://www.cbs.nl/nl-nl/maatwerk/2024/36/risicoscores-voortijdig-schoo…
    Het verdeelmodel van het CBS is ook uitgewerkt per gemeente. Dit kan de regio gebruiken als (een deel van) het budget verdeeld wordt per gemeente. 

  • Dat klopt.

  • Nee, dat klopt niet. Deze middelen blijven onderdeel van de specifieke uitkering. Nu worden de middelen voor de taken van het doorstroompunt nog uitgesplitst in 4 onderdelen, waaronder de kwalificatieplicht. Die onderverdeling vervalt en kunnen de gemeenten zelf gaan bepalen.

  • Het uitgangspunt is dat de specifieke uitkering voor het Doorstroompunt wordt besteed aan de uitvoering van de wettelijke taken van het Doorstroompunt: gericht op de niet leer- en kwalificatie-plichtigen.

    De middelen voor de kwalificatieplicht worden grotendeels verstrekt via het gemeentefonds. Bij de invoering van de kwalificatieplicht is een klein deel toegevoegd aan de specifieke uitkering aan de contactgemeente van de Doorstroompuntregio. Dit zou tijdelijk zijn om de verzuimadministratie te verbeteren. Na inwerkingtreding van het wetsvoorstel Van school naar duurzaam werk, per 1 januari 2026, blijven de Doorstroompunten dit kleine deel van de middelen voor de kwalificatieplicht ontvangen en kunnen zij dit blijven inzetten voor de uitvoering van de kwalificatieplicht. OCW doet dit omdat regio’s hebben aangegeven dat deze ‘kwalificatieplicht-middelen’ belangrijk zijn in de preventie van voortijdig schoolverlaten en het tot veel administratieve lasten zou leiden om kwalificatie-plichtigen uit te sluiten bij de besteding van deze middelen. Deze middelen zijn vanaf 2026 niet meer apart zichtbaar, maar vallen onder één budget voor het Doorstroompunt. 

    OCW vindt het wel belangrijk om te benadrukken dat de gemeente al geld krijgt voor de uitvoering van de kwalificatieplicht via het gemeentefonds en dat de wettelijke taak van het Doorstroompunt gericht is op de niet leer- en kwalificatie-plichtigen. Omdat in het gemeentefonds niet te achterhalen is welk budget voor de uitvoering van de leer- en kwalificatieplicht is gereserveerd, is er een risico dat gemeenten de uitvoering van de kwalificatieplicht alleen uit de middelen uit de specifieke uitkering aan het Doorstroompunt willen betalen.

  • Die gegevens zijn te vinden op: Risicoscores voortijdig schoolverlaten, 2021 en 2022 | CBS. Kijk bij risicoscores 2022, en dan op tabblad ‘Tabel 2’. Hier staat het aandeel van die gemeente in het landelijke budget (ongeveer € 65 miljoen). 

  • De regering kan jaarlijks besluiten om Loon- en prijsbijstelling toe te passen. Indien dit het geval is, wordt dit gepubliceerd met de voorjaarsnota in het lopende kalenderjaar. DUO stuurt dan een aangepaste beschikking aan de contactgemeente voor de Doorstroompuntfunctie.

    Het budget voor de contactgemeente voor het regionaal programma kan ook geïndexeerd worden. Deze indexatie wordt tijdens de looptijd van het regionaal programma ook toegevoegd bij het budget voor de Doorstroompuntfunctie. Na afloop van het regionaal programma wordt dit uit het budget van de Doorstroompuntfunctie gehaald en alsnog toegevoegd aan het budget voor het nieuwe regionale programma. 

6. Budget Ondersteuning door de (centrum)gemeente

  • Ja. In 2024 en 2025 is er sprake van 1 DU (Decentralisatie Uitkering) die aan de centrumgemeente wordt verstrekt voor drie doelen:

    1. Coördinatierol centrumgemeente bij de aanpak jeugdwerkloosheid en bij de samenwerking tussen het onderwijs en het arbeidsmarktdomein
    2. Begeleiding gediplomeerde mbo-ers naar werk
    3. Begeleiding vsv-ers naar werk

    Na de inwerkingtreding van de wet in 2026 worden het 2 DU’s: 

    • Een voor de coördinatierol van de centrumgemeente
    • Een voor de individuele gemeenten (W&I) voor begeleiding naar werk
  • De reguliere dienstverlening van W&I gaat van de reguliere middelen. Voor de uitvoering van het nieuwe artikel 7a krijgen gemeenten 9,9 mln structureel extra. Zie punt 4 van het financiële overzicht uit het webinar.

    Alle partijen nemen maatregelen in het regionaal programma aanvullend op de reguliere taken. Het budget in het regionaal programma kan ook worden ingezet voor bijvoorbeeld de ondersteuning van jongeren naar werk.

    Dat (centrum)gemeenten meebeslissen over de inzet van het regionaal programma is logisch en ook de bedoeling, evenals dat er aanvullende inzet wordt gepleegd op de begeleiding van jongeren naar duurzaam werk. Maar dan wel in de juiste volgorde: eerst de regionale analyse, dan kijken welke maatregelen de partners al in hun eigen beleid hebben opgenomen, welke maatregelen nog nodig zijn en dan pas bepalen wie welke middelen krijgt.

  • De middelen bestemd voor de tijdelijke Aanpak Jeugdwerkloosheid worden voor het laatst uitgekeerd in 2025. Na de beoogde inwerkingtreding per 1 januari 2026 van de nieuwe wet- en regelgeving ontvangen alle gemeenten middelen voor de uitvoering van het nieuwe artikel 7a uit de Participatiewet voor het ondersteunen van jongeren. 

    Aanvullende maatregelen kunnen gefinancierd worden uit het budget van scholen en Doorstroompunten voor het gezamenlijke regionale programma. Centrumgemeenten krijgen middelen voor hun coördinerende rol bij de totstandkoming en uitvoering van het regionaal programma. 

  • Vanaf het moment van inwerkingtreding van het wetsvoorstel krijgen individuele gemeenten via een decentralisatie-uitkering geld voor de begeleiding van jongeren (op basis van artikel 7a van de Participatiewet). Centrumgemeenten ontvangen middelen voor coördinatie. Daarnaast kan voor de ondersteuning naar werk ook gebruik gemaakt worden van middelen voor het regionaal programma.

  • Scholen, Doorstroompunten en gemeenten krijgen elk een eigen taak met bijbehorende financiële middelen op grond van het wetsvoorstel Van school naar duurzaam werk en geven hier naar eigen inzicht invulling aan. Voor gemeenten geldt daarbij dat zij het beleid voor het ondersteunen van jongeren op grond van het nieuwe artikel 7a van de Participatiewet moeten vastleggen in een verordening. De centrumgemeente zorgt ervoor dat de inhoud van het regionaal programma is afgestemd op de wijze waarop gemeenten hieraan uitvoering geven. Centrumgemeenten kunnen in gesprek aan gaan met regiogemeenten als eenheid in gemeentelijk beleid door scholen en Doorstroompunten wenselijk wordt gevonden. Zij kunnen dit evenwel niet afdwingen. Zij kunnen niet treden in verantwoordelijkheden die zijn belegd bij individuele gemeenten. 

  • Nee, onder coördinatie van de centrumgemeenten wordt hetzelfde verstaan als coördinatie aanpak jeugdwerkloosheid. De coördinatie van de centrumgemeente wordt opgenomen in het nieuwe wetsvoorstel.
     

7. Budget Decentralisatie-uitkering Jeugd

  • Dit is een decentralisatie-uitkering (DU) gericht op het tegengaan van voortijdig schoolverlaten van ‘overbelaste’ jongeren (ook wel jongeren met multi-problematiek). 

    Deze DU wordt sinds 2010 verstrekt aan 35 gemeenten met een of meerdere armoede-probleem-accumulatie-gebieden (apc-gebieden) op wijkniveau. Een wijk moet dan boven een bepaalde drempel uitkomen. Niet alle gemeenten of regio’s ontvangen een DU-Jeugd. In alle regio’s zijn jongeren die grote kans hebben op vsv en te maken hebben met multi-problematiek. Daarom wordt deze decentralisatie-uitkering in 2025 niet meer verstrekt en wordt dit geld beschikbaar gesteld voor de contactgemeente voor het regionaal programma.

  • Ja, dit is een van de 7 thema’s waarover de regio afspraken maakt in het regionale programma. 
    De manier waarop dat gebeurt is aan de regio zelf. Dat betekent ook dat het budget van de DU Jeugd niet 1 op 1 besteed hoeft te worden aan jongeren met meervoudige problematiek.

8. Budget Regionaal Programma Contactschool

  • Het budget voor de Doorstroompuntfunctie en het regionaal programma wordt verdeeld op basis van het verdeelmodel van het CBS. Dit wordt gedaan op het niveau van de Doorstroompuntregio en per gemeente. Dit is te vinden op de site: https://www.cbs.nl/nl-nl/maatwerk/2024/36/risicoscores-voortijdig-schoo…
    Het CBS heeft geen wettelijke grondslag om de risicoscore ook per mbo-instelling uit te splitsen.

  • De woonplaats van de jongere is bepalend voor de beschikbare middelen. Het geld voor het regionaal programma wordt verdeeld op basis van de jongeren die in de Doorstroompuntregio wonen. Dit heeft twee redenen: 

    • Het model van het CBS is gebouwd met data uit 2018. Op dat moment waren gegevens over de onderwijslocatie waar het onderwijs feitelijk plaatsvond niet beschikbaar.
    • Het CBS heeft geen wettelijke grondslag om risicoscores per school of per schoollocatie te publiceren. Dit kan wel per gemeente/regio omdat de risicoscore niet herleidbaar is naar individuele scholen.

    Het uitgangspunt voor de regionale programma’s is de inzet van middelen daar waar de kans op uitval/het niet vinden van werk het hoogste is. 
    OCW heeft in het vsv-dashboard inzichtelijk gemaakt hoe de leerlingen/ studentenstromen lopen tussen regio’s. Als in een regio relatief weinig mbo-locaties zijn en veel studenten in een andere regio naar school gaan (en daar mogelijk uitvallen), is het logisch om afspraken te maken met de regio waar de jongeren naar school gaan. Als je vsv wilt terugdringen voor de jongeren woonachtig in de eigen regio zul je dus ook actie moeten ondernemen op locaties buiten je eigen regio. Hier kun je ook in financiële zin afspraken maken, wat in veel regio’s ook al gebeurt. Het kan zijn dat regio’s met veel onderwijslocaties relatief wat meer kosten maken omdat zij immers veel studenten hebben. Zij hebben ook een voordeel, namelijk een grotere beschikbaarheid van onderwijs dichtbij de woonplaats van de student en meer keuzemogelijkheden. Dat levert deze regio’s ook veel op.

    OCW heeft bij het maken van het model ook aangegeven dat de indicatoren die gebruikt worden, periodiek opnieuw bekeken moeten worden. Het is een goed idee om voor een volgende regeling (na 2029) het model te herijken en te bekijken of we onderwijslocaties als indicator mee kunnen nemen.

  • Nee. Het budget voor het regionaal programma dat de contactschool ontvangt is bedoeld voor alle scholen. In overleg bepaalt de regio op basis van de regionale analyse:
     

    • welke maatregelen de partners al in hun eigen beleid hebben opgenomen, 
    • waar de grootste uitdagingen liggen,
    • welke maatregelen daarvoor nodig zijn en,
    • op welke wijze dit wordt bekostigd en uitgevoerd.
  • Alleen het budget voor het regionaal programma wordt verdeeld op basis van het risico op vsv in de regio. 
    Daarnaast hebben mbo-instellingen zelf ook extra middelen gekregen, o.a. voor: aanvullende loopbaanbegeleiding/extra begeleiding en nazorg (20 mln), extra begeleiding mbo 2 (150 mln landelijk) en LOB (33 mln landelijk). Dit krijgen mbo-instellingen op basis van de eigen studentenaantallen.

    Het regionaal programma is niet alleen bedoeld voor jongeren op school, maar ook voor de begeleiding van jongeren nádat ze de school verlaten hebben. Voor deze groep is het logisch om gebruik te maken van de woonplaats van de jongere.

    Het is niet mogelijk om de schoollocatie van de jongere leidend te maken voor de middelen voor de contactschool. Enerzijds waren er geen gegevens beschikbaar over de locatie waar het onderwijs feitelijk plaatsvindt op het moment dat het CBS het model maakte. Anderzijds heeft het CBS geen wettelijke grondslag om risico-scores per school of per schoollocatie te publiceren. Dit kan wel per gemeente/regio omdat de risicoscore niet herleidbaar is naar individuele scholen.

    Inderdaad zijn er regio’s waar meer leerlingen/studenten van een woonplaats buiten de regio naar school gaan dan andersom. Als een regio relatief weinig schoollocaties heeft en de jongeren dus vaker uitvallen op locaties buiten de eigen regio, is het logisch om ook inzet te plegen op de locaties buiten de regio. Het is immers ook in het belang van de andere regio dat er op school voldoende ondersteuning beschikbaar is voor de jongeren woonachtig in hun regio. 
    In het vsv-dashboard zijn daarom de leerlingen-/studentenstromen inzichtelijk gemaakt tussen de regio’s.

    Regio’s met veel onderwijsinstellingen hebben ook een voordeel, namelijk een grotere beschikbaarheid van onderwijs dichtbij de woonplaats van de student en meer keuzemogelijkheden. Dat levert deze regio’s enerzijds veel op en anderzijds staan er kosten tegenover.

    Bij het maken van het CBS-verdeelmodel is aangegeven dat de indicatoren periodiek heroverwogen moeten worden. Een herziening van het model is nu niet meer haalbaar voor de komende regeling, maar voor een volgende regeling (na 2029) kunnen we het model herijken en onderzoeken of de feitelijke locatie waar het onderwijs gegeven wordt dan wel leidend kan worden voor de middelen van de contactscholen.

  • De loon- en prijsbijstelling wordt gedurende de looptijd van het regionaal programma toegevoegd aan de lumpsum van alle mbo-instellingen. Nadat het regionaal programma is afgelopen, wordt de opgebouwde lumpsum vanaf het nieuwe regionale programma toegevoegd aan het budget voor de contactschool voor het regionaal programma.

  • De contactscholen krijgen voor het regionaal programma nu per schooljaar bekostigd. Door het uitstel van de inwerkingtreding van het wetsvoorstel van 1 augustus tot 31 december 2025, ontstaat er een gat van 5 maanden. De contactschool krijgt voor deze 5 maanden aanvullend budget, waarmee de bestaande activiteiten voortgezet kunnen worden totdat het nieuwe wetsvoorstel en regeling inwerking treedt. Omdat het om voortzetting van bestaande activiteiten gaat, blijft de bestedingstermijn 31 december 2025. Niet-bestede middelen worden teruggevorderd.

9. Budget Regionaal Programma Contactgemeente

  • Het budget staat structureel op de begroting van OCW en SZW. 

  • Deze korting is vanaf 2026 toegepast. Dit is reeds verwerkt in de financiële overzichten die zijn verspreid. 

  • Ja, dat klopt

  • De regio kan afhankelijk van het beschikbare budget inzet plegen voor jongeren. Het regionaal programma kent geen resultaatafspraken en is aanvullend op de reguliere taken. Daarbij gaat het budget voor de contactgemeente in 2026 omhoog van 19,2 naar 48,2 miljoen. 

  • De loon- en prijsbijstelling voor de Doorstroompuntfunctie wordt jaarlijks toegepast halverwege het lopende jaar. Dit geldt ook voor de loon- en prijsbijstelling van het budget voor de contactgemeente voor het regionaal programma. Deze wordt gedurende de looptijd van het regionaal programma toegevoegd aan het budget voor de Doorstroompuntfunctie. 

  • Het budget voor de contactgemeente voor het regionaal programma is in deze eerste beschikking nog gebaseerd op het oorspronkelijke bedrag van de afgelopen jaren. Dit komt omdat we de (tweede) verlenging van de Regeling vsv 2020-2025 nog moeten publiceren (naar verwachting eind januari 2025). Daarin is het extra uit te keren bedrag opgenomen. In een bijgestelde beschikking in mei 2025 wordt dit aangepast. Het budget voor het Doorstroompunt is wel conform wat wij hebben gecommuniceerd.

  • Dat klopt. Dit extra geld (landelijk 35 miljoen) is deels bedoeld

    • ter voorbereiding van de nieuwe wet en het regionaal programma (6,8 mln);
    • voor extra inzet, bijvoorbeeld voor het tegengaan van vsv bij jongeren met multi-problematiek (voormalige DU Jeugd: 29,1 mln).
  • Uiterlijk 30 april 2025 ontvangt de contactschool een beschikking, uiterlijk in mei 2025 wordt de subsidie uitbetaald.

  • Het budget (subsidie voor de contactschool) nav de tweede verlenging is een verlenging van bestaande middelen voor periode 1 augustus tot en met 31 december 2025. Het regionaal programma bestaat echter ook uit het budget voor de contactgemeente, en bovenop eerdere beschikking van 19,2 mln (in november 2024) komt er in 2025 nog 35,9 miljoen bij voor het regionaal programma. 

    Omdat het om veel extra geld gaat, dat gemeenten maar tot en met 2026 kunnen uitgeven, verwachten we ook dat regio’s nieuwe maatregelen nemen of bestaande wijzigen. Of maatregelen overhevelen die ze nu uit de DU jeugd betalen. Deze aanpassing van het regionaal programma is in 2025 nog de verantwoordelijkheid van de contactschool en contactgemeente. Het is wel logisch om, vooruitlopend op nieuwe wet en regelgeving, ook de centrumgemeente te betrekken.

  • Dat klopt! Het wetsvoorstel is in 2025 nog niet in werking, dus dan kunnen ook de middelen daar nog niet aan worden besteed. Wel mogen de middelen worden ingezet voor de voorbereidingen voor het nieuwe programma.

    Vanaf het moment dat de wet wel in werking is (beoogd per 1 januari 2026) mogen ook de specifieke uitkeringen van voor die tijd aan de nieuwe taken worden besteed. Dat geldt dan weer niet voor de subsidie.

  • De uitvoering van de Leerplichtwet 1969 wordt betaald vanuit het gemeentefonds. 
    Wat betreft de bekostiging voor nieuwkomers in het wetsvoorstel school naar duurzaam werk:

    • Als een nieuwkomer op t0 stond ingeschreven in het bekostigd onderwijs (bijv op een ISK) en op t+1 niet meer staat ingeschreven in het bekostigd onderwijs en geen startkwalificatie heeft, dan is het een voortijdig schoolverlater.
    • Bij de nieuwe verdeling van de middelen wordt uitgegaan van de jongeren woonachtig in de regio of gemeente. Ook nieuwkomers tellen hierin mee. Juist omdat zij relatief meer kans hebben om uit te vallen, zullen zij zwaarder meewegen in het verdeelmodel van het CBS. Er is naar verwachting vanaf 2025 extra budget voor uitvoering van de Doorstroompuntfunctie in verband met de ophoging van de leeftijd van 23 naar 27 jaar. Ook wordt het budget van het regionaal programma fors verhoogd. Er is geen extra budget specifiek geoormerkt voor nieuwkomers.
    • In de regionale gesprekken die we hebben gehad in het land is vaker ter sprake gekomen dat scholen en gemeenten het ingewikkeld vinden om tot een goed aanbod voor nieuwkomers te komen. Daarom voert OCW een toekomstverkenning uit naar nieuwkomersonderwijs.
    • Hoewel het niet een verplicht thema is om afspraken over nieuwkomers te maken, kunnen regio’s er zelf voor kiezen middelen in te zetten op deze doelgroep. 
  • Ja, het extra budget van de specifieke uitkering (spuk) voor 2025 mag ook worden gebruikt voor kosten die zijn gemaakt in 2024. Spuks kunnen worden uitgegeven tot en met 31 december 2026. Tot die tijd kunnen alle spuks door elkaar worden gebruikt en mogen de facturen over 2024 in 2025 worden betaald.

  • Aanvulling op de vraag: Zij hebben, vanwege hun uitzonderingspositie, geen recht op reguliere studiefinanciering en het collegegeld voor Oekraïense studenten wordt ook niet meer verlaagd vanuit de Rijksoverheid. Dit betekent dat zij het volledige instellingsgeld van bijna €10.000 per jaar moeten betalen en dat is financieel vaak onhaalbaar. Deze jongeren hebben nog geen startkwalificatie, en zouden wel naar het mbo kunnen maar daarmee zitten ze niet op de meest passende plek.

    Antwoord:

    Het is een bekend signaal. Oekraïense ontheemden hebben inderdaad geen recht op studiefinanciering, omdat ze van buiten de EER komen. Er is ook geen zicht op een verandering hierin. Wel kan het UAF bemiddelen voor een lager instellingscollegegeld voor deze studenten: Oekraïne - UAF. Het UAF ontvangt hiervoor subsidie van OCW/directie HO&S.

    Een alternatief (indien de kosten voor een ho-opleiding niet te dragen zijn) is een mbo-4 opleiding. In het mbo is namelijk een kwijtschelding van het collegegeld mogelijk. Zie vraag 3 in dit overzicht: Hoe werkt instroom in het mbo en hoger onderwijs voor leerlingen uit Oekraïne? (Rijksoverheid.nl)

  • Het is aan de regio zelf om hier afspraken over te maken. Dit is niet vanuit het Rijk voorgeschreven. Uitgangspunt is dat zoveel mogelijk geld ten goede komt aan aanvullende maatregelen voor jongeren en dat de middelen doelmatig worden besteed. 

  • Er is geen apart budget voor jongeren met startkwalificatie. In het regionaal programma kunnen afspraken opgenomen worden voor de begeleiding van jongeren met een startkwalificatie. Regio’s kunnen hiervoor budget voor het gezamenlijke regionaal programma inzetten. De uitvoering van die afspraken ligt primair bij de scholen en bij de gemeenten (als uitvoerder van de Participatiewet) en niet bij het Doorstroompunt. Het Doorstroompunt richt zich op jongeren zonder startkwalificatie en heeft geen wettelijke taak voor jongeren met startkwalificatie.

  • Hier zijn geen regels voor. Er mag dus sprake zijn van cofinanciering.

10. Vragen over Verdeelmodel CBS

  • Er zijn drie redenen waarom een regio er procentueel op achteruit kan gaan:

    1. Wanneer de regio in de huidige situatie een veel groter aandeel van de middelen krijgt dan je op basis van het aantal jongeren zou mogen verwachten. Dat zou te rechtvaardigen zijn als de populatie te maken heeft met relatief veel problematiek. Soms blijkt het risico op uitval kleiner dan gemiddeld in Nederland. 
    2. Wanneer de gemeente(n) in de regio nu nog een decentralisatie-uitkering jeugd ontvangen. Deze DU is gebaseerd op armoedeprobleemaccumulatiegebieden (apcg). Dit is een postcodegebied waar bepaalde indicatoren boven een drempel uitkomen. 
      Slechts 35 individuele gemeenten ontvangen budget, dat is erg scheef verdeeld en niet op basis van de opgave van de regio. Met het stopzetten van de DU-jeugd en overhevelen van dit budget naar het regionaal programma, wordt dit meer gelijkmatig verdeeld op basis van de opgave van een regio. Het CBS heeft ook aangegeven dat regio’s met relatief veel apc-gebieden er gemiddeld minder op vooruit gaan.
    3. Wanneer regio’s gesplitst zijn in het verleden zijn kregen zij beiden een vaste voet (zo’n kleine 3 ton). De extra vaste voet werd betaald uit budget van de andere regio’s. In de nieuwe verdeling werken we niet meer met een vaste voet, omdat dit regio’s stimuleert om te splitsen. Uitgangspunt is nu de opgave van de regio.

    Scholen krijgen daarnaast nog extra structureel budget voor aanvullende loopbaanbegeleiding (20 mln mbo, 1,5 mln pro/vso) en gemeenten budget voor begeleiding naar werk (9,9 mln) + 2,6 voor de coördinatie van de centrumgemeente). 

  • Het ministerie van OCW heeft toegezegd regio’s hiervoor financieel te compenseren. Concreet betekent dit dat het budget voor de contactgemeente in deze regio zal worden verhoogd. Zo kunnen deze jongeren in de grensregio’s van de Doorstroompunten  ondersteuning krijgen bij uitval zonder startkwalificatie. Hoe dit precies vorm krijgt wordt in de nieuwe regeling uitgewerkt, die naar verwachting in het eerste kwartaal van 2025 wordt gepubliceerd.

(Wijziging) regio-indeling

  • Een Doorstroompuntregio bestaat soms uit meerdere arbeidsmarktregio’s. In dat geval zullen meerdere centrumgemeenten moeten aansluiten bij het regionaal programma. Het komt er dan op neer om goede samenwerkingsafspraken te maken. Door KBA Nijmegen en De Beleidsonderzoekers is eerder onderzoek gedaan naar de verschillen in regio-indeling. Geconcludeerd werd dat over het algemeen geen urgentie wordt gevoeld om landelijk op een nieuwe indeling over te gaan.

    Momenteel kan de samenstelling van de Doorstroompunt-regio en de arbeidsmarktregio gewijzigd worden op verzoek van de partijen in de regio zelf. Zo kan (in de tussentijd) tegemoet gekomen worden aan een eventuele behoefte om in een specifieke regio een knelpunt als gevolg van de regio-indeling op te lossen.

  • Een wijziging van de Doorstroompunt-regio moet doorgegeven worden aan de accountmanager van OCW. Geef dan aan wat er precies wijzigt en per wanneer. 

    Wanneer het om een wijziging van de sub-regio gaat, hoeft DUO/OCW dit niet te weten, want OCW kent officieel geen sub-regio’s. Het vsv-dashboard kan gewijzigd worden door een mail te sturen aan het mailadres op het vsv-dashboard: informatieproducten@duo.nl 

  • Mocht een regio dit overwegen, kan er contact worden opgenomen met de accountmanager van OCW. Dan wordt er samen met DUO bekeken wat de mogelijkheden zijn.

    Ten behoeve van de tweede verlenging wordt - net zoals bij de eerste verlenging - een separate subsidie verstrekt. Op dat moment kan van contactschool gewisseld worden, al is het gemakkelijker om te wisselen bij de start van de nieuwe regeling. Anders moeten de subsidies binnen hetzelfde regionaal programma worden verantwoord door twee verschillende scholen. Is de subsidie eenmaal aan een bepaalde contactschool verstrekt, dan kan deze subsidie niet zomaar worden overgedragen aan een andere school en kan dus ook niet meer van contactschool gewisseld worden. 

    2 Het regionaal programma is al een keer verlengd tot en met 31 juli 2025 om de tijd tot de beoogde inwerkingtreding van de Wet van school naar duurzaam werk op 1 augustus 2025 te overbruggen. Nu deze beoogde inwerkingtreding wordt uitgesteld, zal het regionaal programma binnenkort nog een keer worden verlengd – ditmaal tot en met 31 december 2025. 

  • Dat ligt eraan wat de regio precies willen regelen.

    • Als elke gemeente in de regio de wettelijke taken van het college zelf uitvoert hoeft er juridisch niets geregeld te worden tussen de contactgemeente en de regiogemeenten.
    • Als een gemeente taken uitvoert voor een of meerdere andere gemeenten is een Dienstverleningsovereenkomst (DVO) de meest lichte en simpele vorm. De DVO gaat via een collegebesluit.
    • Als alle gemeenten in een regio hun taken mandateren aan een speciaal daartoe opgerichte organisatie (juridische entiteit, geen gemeente) is een Gemeenschappelijke Regeling (GR) voor de hand liggend. Dit is een complexere vorm. De GR gaat via een raadsbesluit.
  • We vragen gemeenten die een DVO hebben opgesteld voor de Doorstroompunttaken om deze te delen met de accountmanagers van OCW. Zo kunnen we de voorbeelden ook voor andere gemeenten beschikbaar stellen.

Gegevensdeling

  • Op deze vraag is niet één antwoord. Dit is afhankelijk van wat inhoudelijk precies geregeld moet worden. Een verwerkersovereenkomst ligt voor de hand. Vraag intern de hulp van je privacy-officer en/of functionaris gegevensbescherming. 

  • DUO kan inderdaad niet voor de inwerkingtreding van de wet gegevens aan het Doorstroompunt leveren over jongeren zonder startkwalificatie van 23 tot 27. 
    Wel is het nu al mogelijk om als gemeente data over jongeren van 23 tot 27 te delen met het Doorstroompunt. De gemeente als uitvoerder van de Participatiewet kan het Doorstroompunt mandateren via een verwerkersovereenkomst.

    De data die gemeenten nu al ontvangen via ‘Jongeren in beeld’ hebben een wettelijke grondslag in de Participatiewet. Veel regio’s en gemeenten hebben dit al geregeld. Ingrado kan regio’s noemen die een dergelijke overeenkomst hebben liggen. 

  • Er is inderdaad een DPIA gemaakt voor het wetsvoorstel, op basis van de versie van de internetconsultatie.   
    De ministeries OCW en SZW zullen, samen met Ingrado, het servicedocument “Delen van persoonsgegevens” actualiseren op basis van het wetsvoorstel en op aanvraag gericht meedenken met specifieke vragen.

  • De taak die een gemeente heeft op grond van de Participatiewet is een andere dan die van het Doorstroompunt. Geregeld wordt dat, als het nodig is, gegevens over en weer kunnen worden verstrekt. Hierbij geldt proportionaliteit: Het is voor de uitvoering van het nieuwe artikel 7a van de Participatiewet bijvoorbeeld niet nodig om alle onderwijsgegevens over alle jongeren zonder startkwalificatie te hebben. Het gaat erom dat - als de gemeente op grond van de Participatiewet de ondersteuning naar werk van het Doorstroompunt overneemt of andersom - de gemeente de expertise van het Doorstroompunt nodig heeft om te beoordelen of een jongere zonder startkwalificatie kan terugkeren naar het voltijdsonderwijs. In dat geval kan de gemeente dan wel het Doorstroompunt beschikken over de gegevens van de jongere.  

    Als de jongere geen uitkering heeft is de ondersteuning door de gemeente vrijwillig. Indien de jongere met een begeleidingstraject door de gemeente instemt, kan de gemeente ook zijn persoonsgegevens verwerken. Hier is geen separate toestemming van de jongere voor nodig, maar het is natuurlijk altijd goed om te overleggen over bijvoorbeeld de uitwisseling van gegevens. 

    Het uitvoeren van een wettelijke taak kan ook gemandateerd of gedelegeerd worden naar een andere organisatie. Er zijn gemeenten, waar bepaalde taken uit de Participatiewet en de Doorstroompunt-taken door dezelfde persoon/organisatie uitgevoerd worden. Voor de gegevensdeling wordt dan een verwerkingsovereenkomst afgesloten. 

  • Nee. Het Doorstroompunt richt zich op jongeren zonder startkwalificatie en heeft geen wettelijke taak voor jongeren met startkwalificatie. Er is daarmee geen wettelijke grondslag om gegevens te verwerken. 

    De mbo-instelling heeft een wettelijke grondslag om studentgegevens na diplomering nog twee jaar te verwerken. Indien de ondersteuning wordt voorgezet door de gemeente (als uitvoerder van het nieuwe artikel 7a van de Participatiewet), heeft de gemeente een wettelijke grondslag om gegevens te verwerken. De school levert een overgangsdocument aan de gemeente, met goedkeuring van de jongere. 

  • De gegevensdeling van de ene mbo-instelling naar de andere is geregeld in Regeling gegevensverstrekking bij overstap naar het mbo. De school mag overige informatie alleen delen als de leerling of ouders daarvoor expliciet (en schriftelijk) toestemming hebben gegeven. Vanaf 16 jaar beslist de leerling zelf.

    De focus in het wetsvoorstel ligt op de overgang van school naar werk en niet van school naar school.

    Wel moet de doorstroompuntregio een regionaal programma maken dat o.a. inzet op het voorkómen van vsv van 12 tot 27 jaar. 
    In lagere regelgeving (Regeling en Besluit) nemen we op dat het regionaal programma gericht moet zijn op jongeren met een hoge kans op uitval of met een hoge kans om niet aan het werk te komen. Dit programma moet aanvullend zijn op de bestaande wettelijke taken van de partners (school, doorstroompunt, gemeente).

    Het is de bestaande wettelijke taak van de school om te zorgen voor loopbaanoriëntatie en -begeleiding (LOB), passende ondersteuning (passend onderwijs) en om de schoolaanwezigheid te bewaken.

  • Door de wet van school naar duurzaam werk is er een doelbinding om ook na het verlaten van de school contact te onderhouden met de oud- leerling of student. Voor het mbo is dit tot een jaar na diplomering, voor het pro en vso tot twee jaar na het verlaten van de school. Gegevens kunnen dan ook worden verwerkt.

  • De school heeft de wettelijke taak om aanvullende loopbaanbegeleiding te bieden, onder andere aan jongeren die doorstromen vanuit entree, pro en vso. Jongeren die uitstromen uit entree en oud- pro en vso-leerlingen, vallen ook onder de wettelijke taak van het Doorstroompunt omdat dit jongeren zijn zonder startkwalificatie

    In het wetsvoorstel is opgenomen: “Om te voorkomen dat het Doorstroompunt ondersteuning aanbiedt terwijl de school nog aanvullende loopbaanbegeleiding biedt, moet het Doorstroompunt eerst afstemmen met de oude school voordat zij met de jongere aan de slag gaat. Voor het pro en vso geldt dit voor de eerste twee jaar na het verlaten van de school, voor het mbo een jaar”. Het Doorstroompunt mag bij de school navragen of er al aanvullende loopbaanbegeleiding wordt geboden.

Doelen regionaal programma

  • De NEET-doelgroep bestaat uit alle jongeren tot 27 jaar zonder opleiding en zonder werk of training.

    • NEET-jongeren zonder startkwalificatie zijn in beeld bij het Doorstroompunt.
    • NEET-jongeren mét een startkwalificatie zijn in beeld bij de school van herkomst en/of bij de gemeente, afdeling werk.
    • NEET-jongeren die na verloop van tijd hun baan verliezen, kunnen zichzelf ook melden bij UWV.
  • Als het gaat om jongeren zonder startkwalificatie dan is er voor het doorstroompunt inderdaad aanleiding om contact te leggen. 
    Bij jongeren met startkwalificatie heeft in eerste instantie de mbo-instelling een taak voor aanvullende loopbaanbegeleiding, in het eerste jaar na diplomering. Indien nodig kan de gemeente de ondersteuning voortzetten. 

    Als jongeren mét startkwalificatie hun baan verliezen hebben ze vaak recht op een WW-uitkering en komen ze in beeld bij het UWV. Dit is niet de primaire doelgroep voor de gemeente. Wel kunnen gemeenten en UWV afspraken maken over ondersteuning van deze groep.

    Er zijn nu al gemeenten die via de tool Jongeren in Beeld van het Inlichtingenbureau contact zoeken met de groep van 23 -27 jaar en ondersteuning bieden naar school of werk.

    Na inwerkingtreding van de wet valt deze groep onder de verantwoordelijkheid van het Doorstroompunt.

  • Nee, dat komt naar verwachting in Q2 2025 

  • Op een geaggregeerd niveau willen we dit in het NEET-dashboard zichtbaar maken. 
    Het Doorstroompunt heeft alle jongeren zonder startkwalificatie in beeld. Jongeren met startkwalificatie zijn -indien nodig- na het verlaten van de school in beeld bij de school of bij de gemeente, indien de ondersteuning wordt voortgezet door de gemeente.

  • De Doorstroompunten ontvangen alleen de gegevens van jongeren zonder startkwalificatie, zoals nu ook het geval met de jongeren tot 23 jaar. 
    Dit gaat via dezelfde systematiek als nu met DUO en het Inlichtingenbureau.

    Voor jongeren met startkwalificatie krijgt het Doorstroompunt geen individuele gegevens, want zij behoren niet tot de wettelijke taak. In het NEET-dashboard komen deze groepen wel terug, maar dat is op geaggregeerd niveau. 

  • Nee. De grens van de definitie van NEET ligt bij 12 uur per week werken. 

  • De streefcijfers bepaalt de regio zelf, aan de hand van de regionale analyse. Wel zal elke Doorstroompuntregio van OCW een referentiewaarde ontvangen, op basis van de landelijke doelstelling. De opgave van de regio ten opzichte van landelijk is al uitgewerkt in het model van het CBS. Nog niet bekend is op hoeveel vsv’ers we uitkomen met de nieuwe definitie. DUO verwacht dit in september 2025 te hebben, dus dit komt in de definitieve regeling opnemen. Het NEET-dashboard verwachten we al eerder, in het tweede kwartaal.

    De kern is dat we streven naar minder vsv en minder NEET en dat regio’s hier ook zelf een streefwaarde aan moeten verbinden.

  • Ja dan zijn ze ook vsv’er. We kijken immers bij het bepalen van de startpopulatie waar ze op 1 oktober ingeschreven zijn. Is dat mbo, dan kunnen ze vsv’er worden.

  • Vanaf de ingang van het nieuwe wetsvoorstel kunnen eerstejaars nieuwkomers vsv’er worden wanneer ze het bekostigd onderwijs verlaten zonder startkwalificatie. ISK-onderwijs is regulier vo-onderwijs.

  • Als jongeren op 1 oktober ingeschreven staan in het bekostigde onderwijs en een jaar later niet meer en ook geen startkwalificatie hebben behaald, dan zijn ze vsv’er. Jongeren die een reguliere opleiding in het bekostigd onderwijs volgen kunnen dus vsv’er worden. Inburgeringsonderwijs telt niet als een inschrijving in het bekostigd onderwijs.

  • Jongeren tot 18 hebben inderdaad recht op onderwijs, ook asielzoekers. Als een asielzoeker (zonder status) ingeschreven staat in het mbo, mag hij zijn opleiding afmaken na zijn 18e. Heb je nog geen status en ben je ouder dan 18, laten mbo-instellingen je niet toe. Zie: Wetten & regels rond opleiding | SER

  • In de nieuwe vsv-definitie tel je alleen in de startpopulatie mee als je ingezetene bent in de BRP. Jongeren zonder status vallen daar niet onder.

  • Ja. Dit zijn immers jongeren zonder startkwalificatie.
     

  • De taak voor verzuim wordt verruimd van 23 naar 27 jaar voor jongeren zonder startkwalificatie. De werkwijze blijft zoals die nu is tot 23 jaar, dus ook voor het melden van verzuim. Aangezien de meeste 23 tot 27 jarigen die onderwijs volgen al een startkwalificatie hebben, is het aantal extra meldingen relatief klein.

  • Alleen als ze doorgaan naar vervolgonderwijs. Als zij aan het werk gaan of naar dagbesteding uitstromen zijn ze niet meer kwalificatie plichtig.

  • Jongeren afkomstig van pro- of vso-scholen blijven een doelgroep van het regionaal programma.    
    Jongeren die vanuit het mbo naar het hbo doorstromen, hebben al een startkwalificatie en stromen nog niet uit naar de arbeidsmarkt. Het is aan de regio om te bepalen of deze jongeren een groot risico lopen op uitval uit onderwijs of werk en of een maatregel gericht op deze doelgroep aan de vijf voorwaarden in de Regeling voldoet.

Loopbaanbegeleiding

  • De aanvullende loopbaanbegeleiding is niet gericht op jongeren die zonder diploma het onderwijs verlaten. Dit staat ook uitdrukkelijk in de toelichting op het wetsvoorstel.

    Alle jongeren waarvan verwacht wordt dat ze een diploma gaan halen krijgen wel aanvullende loopbaanbegeleiding voor het verlaten van de school.

  • Ja, de school. De school is verplicht om een schoolverlater met een Entreediploma (mbo 1) een aanbod te doen voor aanvullende loopbaanbegeleiding, tenzij de student zich aansluitend inschrijft voor vervolgonderwijs. De school kan vervolgens - als ze het in het belang van de jongere achten – deze aanvullende loopbaanbegeleiding laten voortzetten door de gemeente. In dat geval deelt de school – met toestemming van de leerling/student – het overgangsdocument met de gemeente.

    Het Doorstroompunt krijgt wel een melding van de jongere, omdat een Entreediploma geen startkwalificatie is. Ook het Doorstroompunt kan doorverwijzen naar de gemeente (W&I).

  • Ja, we willen dat in elke Doorstroompuntregio afspraken worden gemaakt over een uniform overgangsdocument dat de pro, vso en mbo-scholen enerzijds en gemeenten anderzijds gebruiken. Daarom nemen we dit als verplicht onderdeel op van het regionaal programma. Begin november 2024 publiceert onderzoeksbureau De Beleidsonderzoekers een modelformat dat regio’s kunnen gebruiken.

  • Het wetsvoorstel Van school naar duurzaam werk breidt de doelgroep van het overgangsdocument uit en stelt een uniform overgangsdocument voor de hele doorstroompuntregio verplicht. 

  • De regio’s kúnnen kiezen voor het landelijke voorbeeld dat onderzoeksbureau De Beleidsonderzoekers heeft uitgewerkt. Zij maken afspraken over een uniform format dat gebruikt wordt in de Doorstroompuntregio. Er zijn echter ook regio’s die al met een eigen format werken en hun systemen daarop hebben ingericht. Zolang dat format uniform is voor alle scholen in de doorstroompuntregio, zien we geen reden om daar van rijkswege op in te grijpen. We raden aan om in ieder geval de volgende onderdelen op te nemen: 

    1. contactgegevens van de jongere en de school;
    2. de schoolcarrière (diploma’s, stages, bijbanen);
    3. vaardigheden en kwaliteiten van jongeren;
    4. wensen en dromen;
    5. ondersteuningsbehoefte(n);
    6. mogelijkheden voor verdere ontwikkeling.

    Als scholen last hebben van nuanceverschillen tussen de regio’s waar zij werkzaam zijn, dan is dat iets om aan te kaarten in de betreffende regio’s.

  • Ja. Het overgangsdocument draagt gediplomeerde jongeren over van school naar de gemeente als uitvoerder van de Participatiewet. Het exit-formulier draagt jongeren zonder startkwalificatie over van school naar het doorstroompunt.

  • Er is al een landelijk overzicht met aanspreekpunten bij de Doorstroompunten en contactscholen. Dit moet uitgebreid worden met de contactpersonen per arbeidsmarktregio.

Overige vragen

  • Nee, in de wet- en regelgeving wordt niet nader gedefinieerd wat wordt verstaan onder duurzaam werk. Het doel van de wet is dat jongeren zoveel als mogelijk aan het werk zijn, dat dit werk een mate van zekerheid geeft en dat jongeren hier zoveel als mogelijk zelfstandig van kunnen leven. We zijn voornemens om de volgende indicatoren op te nemen in het dashboard vsv en NEET. Zo kunnen partijen in de regio bepalen of inzet op meer duurzaam werk voor jongeren nodig is:

    • het aantal uur dat iemand werkt (meer dan 12, meer dan 20, economisch zelfstandig);
    • hoe lang iemand de afgelopen periode heeft gewerkt;
    • het type contract (vast/flexibel/zzp);
    • en een combinatie hiervan.

    Dit past binnen de autonomie die de partijen in de regio hebben bij het maken van het regionaal programma.

  • Er geldt alleen een deadline voor het indienen van het regionaal programma 2026-2029, waar de regionale analyse een onderdeel van moet zijn. Naar verwachting wordt in het eerste kwartaal van 2025 de nieuwe regeling gepubliceerd waar deze deadline in staat. 

  • December 2024:     Wetsvoorstel aanbieden aan Tweede Kamer
    Eind januari 2025:    Publicatie verlenging huidige vsv-regeling 2020-2025        
    Q1            Publicatie nieuw conceptbesluit en -regeling voor internetconsultatie
    Q2 2025        Verwachte behandeling wetsvoorstel in Tweede en Eerste Kamer
    Q3 2025        Publicatie definitieve wet, besluit en regeling 
    1 jan 2026        Inwerkingtreding

  • In bijlage 2 van de Memorie van Toelichting bij de wet staat beschreven wat er op hoofdlijnen in een regionaal programma moet worden opgenomen. 

    In de nieuwe regeling wordt dit nader geconcretiseerd. In bijlage 4 staat een format. Wel komt er een internetconsultatie voor de nieuwe regeling. Het format is dus nog een concept en kan alvast ter inspiratie gebruikt worden.

  • Er is nog geen deadline gegeven. Als je vast wilt sparren met het ministerie, dan kan dit nu al. Gebruik daarvoor het mailadres: vanschoolnaarwerk@minocw.nl

  • In 2025 doen we er alles aan om regio’s zo goed mogelijk voor te bereiden op de nieuwe eisen aan de samenwerking in de regio en aan het regionaal programma. Mocht het programma desondanks niet goedgekeurd worden, dan krijgen regio’s feedback en een herkansing in 2026.

  • Deze vraag is ook gesteld vanuit de Tweede Kamer. De taken die met dit wetsvoorstel belegd worden bij scholen, Doorstroompunten en gemeenten passen bij hun primaire opgave. Dat laat onverlet dat maatschappelijke organisaties aanvullende, dan wel specifieke ondersteuning kunnen bieden aan jongeren die van toegevoegde waarde is. Denk aan het bieden van hulp aan jongeren die te maken hebben met persoonlijke problemen, zoals schulden, mentale problemen, dak- en thuisloosheid en criminaliteit.

    Een kenmerk van veel maatschappelijke organisaties is evenwel dat ze een sterke lokale of regionale verbondenheid hebben. Per gemeente of regio zijn er andere organisaties actief, verschilt het aanbod voor jongeren, en zijn er veel verschillende vormen waarin samengewerkt wordt. Het vanuit het Rijk aanwijzen van één of enkele maatschappelijke organisaties die jongeren ondersteunen, past niet goed bij de diversiteit van regio’s en sluit niet aan op de lokale context. Scholen, Doorstroompunten, gemeenten en regio’s hebben veel beter in beeld welke maatschappelijke organisaties activiteiten kunnen uitvoeren of waarmee samengewerkt kan worden. Daarom is ook in het wetsvoorstel opgenomen dat de contactgemeente in de Doorstroompuntregio verplicht is om bij de regionale samenwerking organisaties te betrekken die jongeren begeleiden en hiermee afspraken te maken (artikel 9.2.4, derde lid, onderdeel a, onder 4°, WEB). In het regionaal programma moet een regionale analyse worden gemaakt, waarin wordt nagegaan welk aanbod er voor jongeren in de Doorstroompuntregio aanwezig is. 

    De centrumgemeenten stemmen af met de overige partners in de arbeidsmarktregio, waaronder vertegenwoordigers van werkgevers over de dienstverlening die daar geboden wordt die relevant is voor jongeren. 

  • Bij voorkeur zo snel als mogelijk. VNG geeft aan dit een half jaar voor de wet in werking treedt beschikbaar te willen hebben.